header

 

Jawillem en Marjan

grootmoederke 1918 Lummen 2 foto edmond jaminé - grootmoederke 1918 LummenZulk koppel bestaat niet meer.
Maar in 1920 was het in Achel nog te zien.

- Hun huis is ook verdwenen. Het werd niet naar Bokrijk gebracht. Het was er te oud voor. Een echte schabrak!

Het was een oeroud schamel bouwsel met lemen muren en dik strodak zonder pannen. Op de nok prijkte de traditionele huislook. Dat beschermde tegen onweer en bliksem.
De kleine vensters met de kleine groenachtige ruitjes gingen nooit open. Stokrozen bloeiden er ietwat verwezen voor. In de staldeur was een luikje uitgespaard waarlangs de kippen naar binnen trokken, voor hun polder boven de geit. Over een klein kippenladderke ging dat.

In de schuurdeuren waren voldoende gaten waarlangs de katten naar dorsvloer en tas naar binnen konden.
Over een keienvloertje geraakte men aan de lage voordeur. Binnen was er een geheimenisvolle stilte, tenzij een kip langs de achterdeur naar buiten kakelde.
Je vond er dan Marjan bij de open schouw, waarin een paar turven dampten.
Zij verdronk bijna in al haar schorten, jakken en neusdoek. Op haar grijzende haren droeg ze een grote wollen muts. Kleding voor alle weer. Een Vestaalse maagd! Neen! Daar had ze niets van weg.
Jawillem kwam dan uit de kamerdeur. Een pezige, getaande Kempeneer met doorgezakte schouders.
Vel over de beenderen! Van onder zijn klak, met een onbestaande kleur en lang vergeten vorm, keken U twee achterdochtige oogjes aan. Men zegde dat het koppel gierig was, of heel zunnig....

-Op ne slechte dag werd Jawillem ziek. Influenza, dachten ze. Pijn in de knoken en een druipneus: ge weet wel!
De pastoor op herderlijk bezoek: "Vrouw, ge moet voor uwe man een goei kippensoep klaar maken."
Even later Marjan: "Ik moet van de pastoor een hen slachten, om soep te maken voor U."
Jawillem: "we zullen 'n rozenhoedje bidden. Dat zal ook wel goed zijn."

-Op Kermis-dinsdag werd moeder uitgenodigd op een tas koffie met vlaai. Als kleine jongen mocht ik mee met moeder. Ik volgde haar door de lage ingangsdeur. "Kom maar binnen" zei Jawillem. Maar we waren al binnen.
We mochten ook binnen in de goei kamer. Ik zag er dadelijk een groot hemelbed met gordijnen en een grote tikkende staande klok. De lucht was er muf en geurde naar gedroogde appelen.
Uiteraard werd er koffie opgehaald. Drie tassen kwamen er op tafel. Een ervan was haar oor kwijt. En toen kwam de vlaai. Het zou "bakkemusvlaai" zijn, traditioneel gemaakt van zwarte gedroogde peren.
Ze bleek opgeborgen achter de gordijnen van het grote hemelbed....
Maar ze was niet zwart, ze was wit. Na drie kermisdagen had er zich een laag schimmel op ontwikkeld....
Geen probleem! Geen zorg!
Een klontje suiker werd stuk gewreven en op de vlaai gestrooid. Dan wreef Marjan, met een vork, schimmel en suiker en zwarte "perenspies" door elkaar. De schimmel was weg. Niets aan de hand!
De vlaai werd opgegeten en .... Ik leef nog steeds.

-Een ander bezoek was dan weer dramatischer. Bij Jawillem zit er geld, werd gefluisterd. En zo kwam het, dat op een donkere avond twee kommiezen kwamen schuilen bij de oudjes. Het waren eigenlijk gestrafte militairen die hun kazerne hadden kunnen ontvluchten en bij Jawillem-met-zijn-opgepot-geld hun slag wilden slaan.
Toen de oudjes wilden gaan slapen, haalden ze een revolver boven en eisten geld.
Gendarmen en gerecht kwamen er bij te pas. Groot kabaal!
Maar over het sluitstuk van het drama was Jawillem niet te spreken. Een officier getuigde dat de twee valse kommiezen (die ten slotte toch ontdekt werden) hun kazerne niet hadden verlaten. Wat doet ge tegen dat groot volk, zuchtte Jawillem. Het is erg. Ze hebben meer dan vijftig frank meegenomen en ook nog vijf of zes losse guldens en een rijksdaalder. Alles weg!
"Maar het voornaamste vonden ze niet" zie Marjan, "dat zat in een kous tussen mijn schorten."