header

 

Kerkklokken met hand en tand verdedigd

Woensdag in april 1944.
Even na den middag waren vader en ik op het omgeploegd stuk weide aan het spitten.
Opeens begon het te luiden. " Zou Jef de koster nu pas de Engel des Heeren luiden, of hebben wij een buitengewoon vroeg gegeten?" zo vroeg ik me af. Na enkele minuten zei vader : "Ik geloof dat er een kleine dood is!" Nog wat later meende hij: "Nu is het juist of een vrouw dood is, maar ze luiden toch zo raar..." Mijn gedacht was dat de luiders niet wisten hoe ze moesten luiden, want men luidt niet op dezelfde manier als er een kind dood is, een man of een vrouw.

Maar het luiden hield niet op. Toen kwam er bij mij een vermoeden op dat men de klokken kwam halen. Immers een paar dagen te voren had Frans Alders me gezegd dat ze de klokken zouden komen halen. "Dat kan niet," heb ik hem toen geantwoord, "want de laatste tijd heeft men toch niets meer gehoord over het halen van klokken."

 

 

En het scheen inderdaad dat het maar een loos gerucht was,want er werd nadien niet meer over gesproken. Tot op dien Woensdag namiddag, toen ik geleund op mijn schup in een soort heilige verontwaardeging ontstak.
En het duurde niet lang of ik was vastbesloten eens te gaan kijken wat er gaande was, of wat er nog ging gebeuren. Toen kwam ons Magriet in den hof geloopen waar moeder aan 't werk was en riep haar toe." Op de straat zeggen ze dat ze dat ze de klokken komen halen!" Toen kon ik me niet meer inhouden. " Ik ga eens kijken," riep ik met een bijna ontroerde stem. " Ja, ge kunt eens gaan kijken," zei moeder " maar steek geen baldadigheden uit".

Achelse klokken 1944 inbeslagname archief kerkfabriek Achel AIk liet de schup vallen en rende van het veld weg om schoenen aan te trekken en een overjas want ik had mijn gelapte groene pofbroek aan waarvan de zolder laag afhing. En de tijd om een ander aan te trekken nam ik niet, want ik wilde zoo gauw mogelijk in het dorp zijn. Toen gauw vaders fiets gesnapt en in volle vaart naar het dorp gereden. Het water sprong mij van het snelle rijden uit de oogen. Ik was al bang dat de menschen die overal aan de deuren stonden te praten zouden menen dat ik om 't geval weende. Daarom trachtte ik telkens met een weinig opvallend gebaar de zogezegde tranen af te drogen..

In het dorp gekomen zag ik op en rondom het kerkplein groepjes menschen staan die waarschijnlijk allen het geval bespraken. Van Lambert van Werde vernam ik dat werklui een " capestrang" met den camion gebracht hadden en toen terug in de richting van de Quatre-bras gereden waren. En werkelijk : op een tiental meters van de toren, stond het tuig waarrond enkele jongens waaronder een paar studenten ronddrentelden. Ik zette mijn fiets bij de smid op de koer en liep naar de toren. Ik greep een zeel, maar jawel het ging niet, het zeel bleef onwrikbaar. Zonder daarover uitleg te vragen greep ik een ander, maar dit was ook van boven vast als was het geen klokzeel. Ik vroeg hoe dat kwam. Toen hoord ik dat de zeelen vastgelopen waren door het geweldig luiden. Het was ook niet te verwonderen want aan het zel van het angelusklokje dat nog kon geluid worden hing een heele tros jonge meisjes op en neer te zwieren.
Na buiten gekeken te hebben of er geen onraad was van werklieden die terug gekomen waren, of van Duitschers die het middagdutjestorend gelui zouden komen verbieden. Niets scheen op een nabijbezoek van die heeren te wijzen, zoodat ik 't waagde naar boven bij de klokken te lopen. Daar zag ik Maurice Van Werde en Harrie Jansen een klokzeel binden aan de klepel van de groote klok met het doel zoo de klok te luiden want het klokkewiel was gebroken geloof ik. Ook zag ik enkele kleine durvers zoals Fons van Asten met den klepel slaan in een andere klok om op die manier de klok haar rol te laten spelen. Daar boven in de toren scheen het luiden een noodkreet om hulp opdat het volk dat ze altijd en zovele jaren trouw bij alle gebeurtenissen een passende muziek hadden laten horen, dat volk zou verhinderen dat het gewijde brons door heiligschennende handen zou kapotgeslagen worden en tot overmaat van ramp het zou aanwenden om dood en vernieling te zaaien en het goddelooze socialisme zou doen zegevieren.
Na gezien te hebben dat op dat verdiep geen handen tekort waren ging ik terug naar 't onderliggend vertrek om er een tijdje aan de nog functionerende zeelen te trekken in vervanging van de tros meisjes die even uitbliezen. Daarna liep ik recht de straat op recht naar de 'capestrang'. Dit tuig dat de heele tijd onbeschermd blootgesteld stond aan de woede en de toorn van de verontwaardigde jongens, zag er al eenigzins gehavend uit: de ijzeren bouten die de twee zijplaten recht hielden waren verwrongen, maar het tandwiel mankeerde nog niets. De jongens die er rond liepen kan ik me niet meer voorstellen daar al mijn aandacht geconcentreerd was op het tuig. Een groote lust bekroop mij om het ding kapot te slaan. Aan de mogelijke gevolgen van die baldadigheid dacht ik niet eens. Met de gedachte dat dit wel eens een schoone gelegenheid was om mij eens te laten zien als een anti-Pruis, greep ik driftig een klepel die daar bij lag en waarschijnlijk als 'pens' dienst had gedaan, en zeggende:"We zullen die Pruisen eens leeren!" sloeg ik op een der ijzeren bouten.
Na een tijdje rondgekeken te hebben zag ik Frans Alders bijkomen, en met een klepel op het tandwiel slaan met het gevolg dat er een barst in kwam. Hij wees ze aan. Wat later zag ik een manneke een stuk uit het tandwiel nemen. Ik schoot weer eens in een furie en sloeg met de klepel tegen een der rechtstaande ijzeren platen met het doel er de stangen of de bouten uit te krijgen. Dit lukte niet. Toen trok ik aan de kabel die men langzamerhand niettegenstaande er een stuk uit het tandwiel was, van de rol kon afrollen. Het gehavend tandwiel gaf bij het draaien telkens een slag die mij als muziek in de ooren klonk. Even later zag ik dat er weer een stuk uit het wiel geslagen was. Die stukken smeet ik in de kelder onder de kiosk.. Toen liep ik nog eens naar de klokken en zag daar Fonske en Jaakske Van Asten weer met die klepel slaande in de klok en zodoende heftig luien. Ik heb de klokkenkoord die overgegaan was terug aan een ander deel willen knoopen maar een knoop hield het zeel aan een gat tegen en was de koord te kort.
Klokken Achel kerk 2Klokken Achel kerkMet voldoening omdat er nog zo goed "gewerkt" werd ging ik de draaitrap af en zocht daar naar de middelste knoop van mijn overjas die ik daar dacht verloren te zijn en ging dan verder naar buiten.
Buitengaande deed ik alsof ik het zweet niet afgeveegd kon krijgen en liep ik terug naar de 'capestrang'. Daar hoorde ik Jef Ceelen zeggen dat ze een flinke flesch brandspiritus op de kabel moesten gieten om hem zo te vernielen. Ik smeet nog en paar stukken ijzer in de kioskkelder. Ik zag Marten Theunissen ( broer van Joân) aan de kabel trekken, zag Gaby Tutelaars en Vuegen rond het tuig lopen. Al die bedrijvigheid te zien deed me een plezier.

Toen dacht ik eraan dat ik niet lang mocht wegblijven. Ik hoorde dat het halfvier was en reed naar huis. Thuisgekomen vertelde ik aan moeder alles wat "men" gedaan had. Mijn overjas zag er gehavend uit: er waren verschillend winkelhaakjes in en de middelste knoop was ik kwijt. De twee andere hingen nog met een paar draadjes te bengelen.
Wat later vertelde onze Theo die mij aan het werk had gezien, alles wat hij van mij wist. Het leek wel of moeder met gemengde gevoelens haare besluiten daaruit trok: gevoelens van voldoening omdat ik niet onverschillig was geweest tegenover het geval en dit daadwerkelijk had laten blijken en... gevoelens van angst dat de Pruisen sancties zouden treffen. Dit had tot gevolg dat ik den heele avond grommes kreeg.
Tot 6 uur, even voordat onze Francois van zijn werk thuiskwam werd er nog aanhoudend geluid. Even later hield men ermee op omdat de pastoor die den helen tijd op den collenberg rondgezworven had eindelijk erbij gekomen was en gezegd dat men maar moest uitscheiden met luiden. Daarna werd en nu en dan nog eens getrokken, maar daar bleef het bij.
's Avonds werd gezegd dat verschillend jongens uit vrees voor "eingesperrt" te worden, ergens anders een onderkomen voor de nacht hadden gezocht.
's Anderendaags,het was Donderdag, moest ik naar de 1e mis zonder dat ik er erg in had. Toen ik langs het tuig kwam lag het nog meer kapot en gehavend en lag het bijna ondersteboven. Onder de Mis waren mijn gedachten voortdurend bezig met de gebeurtenissen van de vorige dag. Pas op het einde van de Mis zag ik dat de kapelaan de Mis deed en dat het dus de 1e mis was.
Ik had 't ook vreemd gevonden dat de pastoor de H. Communie had uitgedeeld, maar ik had er verder niet over nagedacht, zozeer was ik verstrooid.

In de voormiddag ging ik aan de Witteberg aan ons kapelleke werken en bij de terugkeer zoowat rond 12 uur ontmoette ik Herman Croymans die ons vertelde dat er 12 gijzelaars zouden meegenomen worden en dat Gaby Tutelaars bericht had gekregen dat hij 's anderendags, dus Vrijdag, op het gemeentehuis moest verschijnen.."Men weet van mij niets, " dacht ik al maar toch kwam er een zekere vrees in mij op dat 't niet min zou zijn nu de Duitschers er zich mee bemoeiden en dan zeggen dat de vorige dag de Duitschers zich niets, maar ook niets van het geval hadden aangetrokken zodat ik al gedacht had dat de Hauptman van Achel die bij Schellens lag, een 'goeie' was, misschien zelfs wel katholiek die volledig met de verontwaardiging van het volk akkoord was en begreep.
's Namiddags hoorde ik echter dat een meisje van Bergs bij Bormans mij als schuldige genoemd had.
Een groote angst bekroop me, want we hadden al genoeg gehoord tot wat Duitschers in staat zijn, als ze ergens verzet in zagen.
De volgende morgen, dus een Vrijdag, moest ik weer naar de eerste Mis.Nu werd me het , alsook de reden, gezegd: om niet de Duitschers onder de ogen te komen moest ik zo vroeg naar de kerk.
Dien voormiddag ging ik met enkele anderen van mijn K.S.A.-vendel weer naar het kapelleke werken. Nu ging ik met opzet binnendoor om niet langs het gemeentehuis te komen. Rond 12 uur kwam Magriet aangereden. Ze riep mij terzijde en zei me:"Je moet naar het gemeentehuis komen. Gradje Moors de veldwachter is twee keeren naar u komen vragen."
Inderdaad, de eerste keer was moeder alleen thuis want Magriet was naar Hamont om een nieuw kostuum voor mij te halen. Treza was in Bilzen, onze Francois en pa waren werken en Theo en Suzanne naar school.Toen kon niemand mij komen roepen. Den 2e keer toen Gradje voor mij kwam, misschien was het ook wel Van Balen de "zwarte veldwachter" was Magriet juist terug thuis en moest mij gaan halen.
Onder voorwendsel dat er een reiziger voor kostuums thuis was en ik een nieuw kostuum moest passen liet ik mijn mannen in de steek, sprong Magriet haar fiets en laadde haar op en reed er mee naar het dorp.
Onderweg vertelde ze dat Gaby tussen twee veldwachters naar het gemeentehuis was gevoerd. Die eer zou mij ook te beurt gevallen zijn als ik thuis was geweest. Ik hoopte al dat niemand van de notabelen van het dorp me zou herkend hebben in mijn groen kostuum en mijn overjas,waarin ik er heel anders en kleiner uitzag, dan in het bruine kostuum met lange broek dat ik 's Vrijdags aanhad en dat me er heel anders deed uitzien. Zo hoopte ik dat dus eventuele getuigen van het voorval die op 't gemeentehuis bekentenissen moesten afleggen in de war zouden zijn.
Vol angst trad ik het gemeentehuis binnen. Gradje stond mij al op te wachten: "ga maar even naar boven henen," zei hij me. Halverweg de trap werd ik dan door hem teruggeroepen en trad ik het vertrek beneden binnen. Ik weet niet hoe het kwam maar ik meen toen den indruk te hebben gehad dat ne mensch nogal wat kan meemaken. Want vroeger als kleine debber van het eerste studiejaar kwam ik dagelijks in dat vertrek terwijl ik er nu bijna als een boef binnengebracht werd. Ik geloof dat ik die gedachte kreeg bij het zien van het groene tafellaken, hetzelfde van 11 jaren terug en dat nog steeds lag over diezelfde tafel op diezelfde plaats.
Nu zou ik voor het eerst en verhoor moeten doorstaan. Een verhoor door autoriteiten en dan nog wel door den bezetter. Dat laatse gedacht gaf me de indruk dat ik daar stond lijk een vurige patriot die om zijn vaderlandslievendheid door den bezetter werd ondervraagd.
Achter de groene tafel zat een hooge legerfunctionaris (misschien wel de Hauptmann) een van de SS. Het scheen mij dat hij veel geleek op Jos Kusters een oude schoolkameraad die na op het 4e studiejaar op de 1e bank links naast me had gezeten en dan naar een verre stad was verhuisd.
Links en rechts stonden nog twee pruisen. Allebei hadden een platte klak op. Wat meer opzij was er een man aan het typen. Langs mij stond Gaby Tutelaars. Voor mij de burgemeester Stassen , de eerste keer dat ik die man zijn gezicht goed zag, en dan Gradje Moors.
Gradje begon met me te bedreigen dat zoo ik de waarheid en niets dan de waarheid, niet zei, het geval in Hasselt zou voorkomen en dat wij dan erger zouden gestraft worden. Daarom, besloot Gradje, ik had er alle voordeel bij als ik rechtuit was.
Na deze niet aangename toespraak en inleiding tot het verhoor, vroeg Gradje me of ik gehoord had dat meester Ceelen bij de 'capestrang' de jongens had aangezet alles kapot te slaan. Nu meende Gradje zeker dat ik niet goed de waarheid durfde bekennen, omdat er gaby bij stond. Hij stuurde Gaby terug naar boven.
Toen ving een echt verhoor aan. Mijn rechter, ttz de "groene" achter de groene tafel stelde toen in het Duitsch een vraag. Gradje vertaalde die voor mij.
...............

Alfred Van Werde
Uit familiearchief