Menig beroep, ambacht of roeping is inmiddels verdwenen of behoort bijna tot het verleden. Middels enkele artikelen wordt geprobeerd om de laatste herinneringen over deze ‘ouderwetse’ dagbestedingen aan de vergetelheid te ontrukken nu het nog kan. Achelaren –of personen die in Achel werkten- vertellen over hun dagelijkse arbeid in het verleden.
U wordt meegenomen naar boeiende vertellingen van de wever, de mijnwerker, de huisslachter, de douanier, de moeder van het hele grote gezin of noem maar op.
Ditmaal laten we aan het woord Gerard Gielen, wonend Eind 6, geboren in 1913. Weduwnaar en vader van vijf kinderen.
Wielrijdersbrigade
Het verhaal begint in een periode dat er nog géén rechte weg van Achel-centrum naar de grens met Borkel en Schaft bestond; vanuit de kerk ging je noordwaarts tot aan het tegenwoordige restaurant Mike. Daar moest je links aanhouden en ging je recht op het station aan. Daar bevond zich in de spoorweggebouwen het douanekantoor waar veel oude frontsoldaten de douanetaken verrichtten rondom de spoorweggoederen. De weg boog naar rechts en kwam uit op de tegenwoordige splitsing Sint-Odilialaan / Achel Statie / Beverbekerdijk / Kluizerdijk. Op die plaats stond een barak die als onderkomen diende voor de Achelse wielrijdersbrigade van de douane. Van hier af kon je weer naar het noorden waar op de grens met Nederland in 1960 een nieuw douanekantoor werd gebouwd voor zowel België als voor Nederland. Het bleef als grenskantoor tot 1992 in gebruik. Thans is daarin een makelaarskantoor gevestigd. De Achelse Kluis en omgeving was voor heel België een zeer vermaarde locatie voor smokkelaars.
Logement
Gerard bleef na de lagere school van Overpelt enkele jaren thuis om mee te helpen in de winkel van zijn moeder. Op zijn veertiende ging hij naar de vakschool van Overpelt om het schrijnwerkersvak te leren. Toen zijn twee broers én hij samen met nog 2.000 mannen in Brussel een examen voor douanier gingen doen, buisden de broers en slaagde Gerard. Maar hij had eigenlijk meer zin om in de bouw te werken. Daarom zei hij tegen zijn baas: “Bij de Staat word je altijd ’n maand vooruit betaald. Als over enkele dagen mijn loon binnenkomt zal ik je zeggen of ik wel of niet terugkom.” Na drie dagen kwam het loon en was de keuze gauw gemaakt: Gerard werd douanier (commies) en werd ingedeeld bij de grenspost van Atzerath nabij St.-Vith. Zo kwam onze douanier tussen de Walen te werken. Gerard Gielen, die zich alles van die tijd nog herinnert alsof het de dag van gisteren was, vertelde: “Gedurende twee jaar werd mijn tweede werkplek Tongerlo bij Bree. In Achel kwam een vacature en er kwam een douanewoning vrij bij brigadier Lucas. Ik had wel belangstelling aangezien ik dan dichter bij mijn familie in Overpelt kwam te wonen. Er kwam woonruimte in het logement van Harrie ‘van de mulder’ Davits (later friture MacHarrie). Daar verbleef ik 6 maanden en trouwde toen. Als echtpaar verhuisden we naar ‘de kazerne’ nabij Achel-Statie, waar ik op huisnummer 6 woonde tot 1950.
Het ergste wat we daar meemaakten was dat één van onze zoons, Marcel, achter de Achelse kazerne in een schuilkelder viel. Daardoor kreeg hij ernstige verlammings-verschijnselen en 14 jaar later (1957) overleed hij aan de gevolgen daarvan.” In de woonkamer van Gerard hangen nog twee prachtige schilderijen die de zoon in 1955 / 1956 maakte als tijdverdrijf.
Spaanse Ruiters
In Achel maakte Gielen deel uit van de wielrijdersbrigade, gehuisvest bij brigadier Lucas in de kazerne. De velddienst gebeurde vanuit de barak nabij de Kluizerdijk/Beverbekerdijk. De brigade bestond uit 13 bedienden, 1 onderbrigadier en de brigadier zelf. Gielen regelde de diensten voor de mensen die altijd op straat te vinden waren. Want douaniers waren steeds op straat, met tweeën. Hun voornaamste werkgebieden waren de bossen. Ook de openbare weg was in een cirkel van vijf km. het terrein (tolkring) van de douaniers. Daarom hadden ze ook van die grote ‘Spaanse Ruiters’ (een soort kraaientanden, ook wel Friese ruiters genaamd)) opgesteld voor de brug in Neerpelt en voor de brug in Sint-Huibrechts-Lille. De tolkring reikte immers tot óver die brug, tot aan het kruispunt in Lille-dorp.
Extra premie
Waar hield de Achelse douane zich hoofdzakelijk mee bezig? Gielen: “Met het controleren van veetransport. Vooral koeien werden veel gesmokkeld. Ze werden bijvoorbeeld op de markt van ’s-Hertogenbosch gekocht en naar stallen in Schaft vervoerd. Van daaruit probeerde men het vee te voet in België te krijgen. De lippen van de dieren werden soms ingesmeerd met een stof zoals bruine zeep, zodat ze voortdurend aan hun lippen likten in plaats van om te loeien. Werd de dader desondanks tóch gesnapt, dan werden de koeien in beslag genomen en in de Achelse veestalling (de stel) gezet, nabij het station. Een dierenarts kwam de beesten dan keuren en daarna werden ze openbaar verkocht en verplicht geslacht in een slachterij die de koper mocht aangeven. Zo ben ik wel eens naar Antwerpen gereisd om getuige te zijn van het slachten van de juiste dieren.” De reiskosten van de douanier moesten worden betaald door de koper.
Om een duidelijk beeld te hebben van de veestapel werden elk jaar in november alle koeien gecontroleerd. Er werden lijsten aangelegd en Gielen maakte van elke koe een schetstekening. Een afschrift ging naar de boer en naar de ontvanger. Als bij een controle iets niet klopte, werden dieren in beslag genomen. “Soms zagen we sporen van rundvee. Die volgden we en kwamen dan bij een boerderij uit. In de jaren 1938 / 1939 bracht men veel margarineboter vanuit Nederland naar België. Ook varkens werden wel gesmokkeld. Die werden van vlak vóór tot vlak óver de Belgische grens gedreven. Eén slim varken voorop, en de rest volgde als vanzelf. Om te weten of Gielen wel of geen dienst had, gingen spionnen wel eens op de loer liggen bij zijn woning om te zien of hij wel of niet in uniform op zijn fiets stapte…
Men kon ook veel verdienen aan smokkel van jenever of tabak en vloeikens. Tenslotte werd eens iemand aangehouden met 30 kilo aan zilveren munten.
Op het kantoor zat ook een hulp-ontvanger, maar die viel altijd buiten de verantwoordelijkheid van de brigadier. De ontvanger moest eens per maand naar zijn superieur om de boeken te laten controleren. Toon Creemers was de hulpontvanger voor Achel en Ber Kools voor Hamont.
Leopoldsburg
Het personeel van de brigade was altijd in uniform, eerst met een hoge pet, later met een laag plat hoofddeksel. Behalve uit kleren bestond de uitrusting uit een pistool, een matrak (gummiknuppel) pen en papier en een zaklamp. Later kwamen daar boeien bij. “Ik heb nooit mijn revolver nodig gehad tegen smokkelaars.” zei de brigadier die verder aangaf elk jaar te moeten gaan schieten in Leopoldsburg. “Niet voor jezelf maar meer om te kijken of je wapen nog goed in orde was.” Tijdens de oorlog kreeg de brigade de beschikking over twee karabijns. Deze rouleerden steeds tussen de verschillende douaniers en werden na de dienst in het kantoor van Achel-Statie opgeborgen.
Controleur
Het douanepersoneel mocht nooit werken in de directe eigen woonomgeving. Dus geen Achelaren als douanier in Achel. Trouwde een douanier met een Achels meisje, dan kwam hij meteen in een andere sector te werken om ervoor te zorgen dat de familie de douanier niet zou kunnen verleiden tot strafbare feiten.
De controleur of luitenant kwam elke nacht kijken of iedere douanier wel de dienst uitvoerde die zijn brigadier hem had opgedragen. Zo moest iedereen bijvoorbeeld tijdens zijn dienst twee keer 20 minuten posten bij een bepaald punt in Achel of Hamont, aangeduid met een nummer. De controleur ging dan op onregelmatige tijden kijken of de dag- of nachtdouanier daar ook daadwerkelijk te vinden was.
In 1941 kwam Gielen voor promotie in aanmerking. Hij werd 35ste van de 200 voor de rang van onderbrigadier. Hij kreeg ’n witte streep in november 1943. Daarna moest hij wachten totdat hij kon promoveren tot brigadier. Dat gebeurde pas in 1958.
Toneel
Tot 1958 deed Gerard Gielen dienst in Achel. Vanwege zijn promotie (zijn voorganger brigadier Van Herck ging op pensioen) kon hij toen kiezen uit veertien posten. Het werd Lozen-Bocholt. Hij huurde er een kamer en moest die zelf betalen en als dienstruimte inrichten. Zijn 17 personeelsleden moesten immers bij hém komen om de dienstroosters op te halen. Hier werkten ondermeer de Achelaren François Didden, Piet Bloemen, Toine Bormans, Cox en Van Mierlo.
Brigadier Gielen richtte er in 1959 een toneelclub op om extra geld in de personeelskas te krijgen. Dit geld werd gebruikt om ontspanningsreizen voor het personeel te organiseren. Ook voerde hij o.a. een toneelspel op in Achel-Statie ten bate van de oprichting van de nieuwe parochiekerk en luidklokken in de toren. In het contactblad van de douaniers is meermalen melding gemaakt van het rijke succes van de toneelclub. Acteurs waren ondermeer C. Gielen, Keunen, Slechenhorst, Van Montfort, Fl. van Wezemael, J. van Gerven, V. Ceustermans, J. Ghelen en J. Mertens. In 1960 stond te lezen in het blad: “Er werd 1.500 fr. van de inkomgelden beschikbaar gesteld om bij te dragen ter verlichting van de reis- en operatiekosten van Mej. Monique Ryckx te Spalbeek, die in Amerika een hartoperatie dient te ondergaan.”
Hoogtij
Op een dag in 1961 kwam de controleur van Neerpelt –vroeger douane-ontvanger te Achel- bij Gerard aan de deur om te vertellen dat er hervormingen op komst waren. De douanegroepen werden uitgebreid vanwege de botersmokkel. Er zouden 4 personeelsleden worden toegevoegd aan de groep Lozen-Bocholt. Door die wisselingen kon Gielen overstappen naar Neerpelt. De verbinding vanuit zijn woning in Achel was natuurlijk veel gunstiger richting Neerpelt dan richting Lozen. Het was in de tijd dat er nog geen autobussen reden en de botersmokkel hoogtij vierde.
Tien jaar werkte brigadier Gielen vanuit Neerpelt en gaf hij leiding aan 34 medewerkers. Op deze grenspost kreeg hij de beschikking over snelle Amerikaanse auto’s die zeer hoge snelheden konden halen. Ze waren nodig omdat smokkelaars meer en meer gebruik van snelle wagens maakten, en van onderlinge radioverbindingen. De dienstauto’s werden ter beschikking gesteld door het Ministerie van Landbouw en waren ook uitgerust met onderling radiocontact en met verbinding met het controlekantoor.
Stille dood
Hoofdbrigadier Gielen werd in 1961 door controleur Leon DeHouwere ingezet bij de Motorbrigade Neerpelt. De controleur was gehuwd met de Achelse Paula Verweyen. Gielen kreeg opdracht om de botersmokkel in te dijken. Eens vervoerde een personenwagen bijna 900 kilo boter. Deze werd onderschept en de aangeslagen boter werd overgebracht naar de botermijn te Hasselt en de wagen ging naar Brussel. Zo werd het risico om gesnapt te worden steeds verder opgevoerd door de ondervinding der ambtenaren en hun niet te stuiten inzet. Dit werd de fraudeurs fataal en mede door de gelijkschakeling van de boterprijs in Nederland en België was smokkelen niet langer lonend. De smokkel stierf een stille dood.
Met zijn pensioen in zicht vroeg Gerard Gielen overplaatsing aan naar Hamont en werd er tot 01-10-1978 aangesteld als postoverste. Zijn vervanger was Alfons Schuurmans. Daarna ging hij met pensioen.
Het douaneleven had geen toekomst meer in Hamont-Achel.
Een grote rol bij de nationale douane speelde Achelaar Mathieu VanGerven (1915-1992); hij werd Directeur-Generaal te Brussel. Achelaar Frans Coenegrachts werd Directeur der Douane in Hasselt.
Evert Meijs