Velen onzer lezers zullen zich nog herinneren hoe er in de woonvertrekken van ouders en grootouders de alom verspreide religieuze prenten hingen.
De meest opvallende hiervan was deze van de driehoek van de H. Drievuldigheid waarin het oog van God met de zware tekst : "God ziet mij, hier vloekt men niet."
Met vloeken werd hier bedoeld de dagelijks te horen krachttermen.
Deugdzaam waren de bij elkaarhorende kleurprenten van "Het Angelus" naar het schilderij van J.-Fr. Millet ( 1814-1875) met boer en boerin biddend op het aardappelveld, en "De Arenleesters" eveneens van dezelfde Franse schilder, voorstellend jongeren die de verloren graanhalmen op het gemaaid veld moeizaam zuinig verzamelden.
Over "Het Angelus" zullen wij het in een volgend artikel hebben , want het blijft nog dagelijks hoorbaar in tal van parochies.
Dat het "arenlezen" een zeer oud nog geldend volksrecht is, blijkt minder geweten. Er groeiden allerlei misbruiken en herhaaldelijk moest de overheid tussenbeide komen zoals blijkt uit talrijke Ordonnanties van onze Prins-Bisschoppen van Luik ten jare 19-7-1700, 12-4-1706, 26-7-1709, 21-7-1729, 27-7-1737 en verder.
Opvallend is dat deze decreten telkens werden uitgevaardigd in de maand juli, het begin van de oogsttijd.
Samenvattend nemen wij hier de hoofdpunten van het edict van Prins-Bisschop Joseph Clement, uitgaande in Namen 1709 in privé-raad.
Gezien de toenmalige conjoncture en graanschaarste en de buitensporigheden en misbruiken, zowel van oogsters, arenraapsters, eigenaars en tiendhouders en meer in bijzonder voor de arme inwoners waarvoor dit voorrecht speciaal is bedoeld:
- Niemand zal de graanvelden betreden, zolang het graan nog niet gebonden is en gezet, gestapeld en 'getiend'.
- Oogsters hebben geen toegang tot het oogstveld dan tussen zonsopgang en zonsondergang.
Zij dienen verwijderd te blijven van de oogst, ook tijdens de rusttijden of het bergen van gereedschap etc.
Vrouwen, kinderen en knechten van de oogsters hebben geen recht zich tussen de schoven te bevinden, evenmin als anderen.
Aan ieder is verboden om doorheen aangrenzende oogstvelden te gaan naar een hunner andere velden, slechts langsheen de toegstane wegen en paden.
Als boete is voorzien: bij de eerste overtreding 2 goudflorijnen, bij de tweede maal het dubbele. Deze bedragen worden verdeeld als volgt: 1/3 aan de officier (wachtmeester), 1/3 aan de aangever en 1/3 aan de eigenaar. De vaders en moeders zijn verantwoordelijk voor hun kinderen en dienstdoenden.
Daarbij zijn ze gehouden de graanopbrengst terug te bezorgen aan de tiender en de eigenaar.
Opdat de armen aldus niet hun gewoonterecht zal worden ontnomen zullen betrokken overtreders slechts nog worden toegelaten als allerlaatsten. Boete van 4 florijnen per overtreding.
Betreft de overtreding een dorpsmandataris zelf tevens huurder of eigenaar, zo wordt zijn boete verhoogd tot 8 goudgulden. En dit zonder enige tolerantie vanwege hun meerdere.
De herhaalde verstrenging van deze ordonanties doet ons begrijpen hoe zwaar dergelijke overtredingen doorwogen en zelfs subtiele handigheden werden bestraft.
Na de oorlog en met de mechanisatie van de oogst verviel steeds meer het aren-lezen door kinderen. Mede ook door het kweken van andere voedergewassen zoals maïs.
Het klein wild en de vogelen des hemels ontfermden zich over het overvloedig verloren graan.
Frans Stammen