Jef Ceelen werd in 1923 geboren in de huidige Thomas Watsonlaan nr. 6. Naar aanleiding van het optekenen van de levensgeschiedenis van de éérste bewoner van dit pand, beeldhouwer Thomas Watson, kwam de suggestie bovendrijven om de oorlogsherinneringen van Jef op te tekenen. Tijdens het eerste gesprek lag voor me een dankbetuiging van het Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force, Office of the Supreme Commander, 13-07-1945 waarin het 3e Bataljon Fuseliers werd bedankt voor hun inzet gedurende de periode dat zij zich vrijwillig hadden ingezet voor de bevrijding van België. Behalve Jef maakten van dat bataljon ook deel uit: Jef Achten, Jef Boonen, Jean Cox in de 2e Compagnie en Jan van Lishout in de 4e compagnie.
Bij de Weerstand
In 1940 was Jef student aan het college van Mol. Bijna alle professoren waren opgeroepen voor de mobilisatie en de strijd tegen de Duitse bezetter Eén van zijn broers woonde in die tijd in Mol. Hij werd krijgsgevangen genomen. Door de oorlogssituatie was er geen college en gingen de studenten terug naar huis.
Bij Jef thuis waren ze met zes jongens, en vijf daarvan zijn bij de Weerstand geweest. De Weerstand was een geheim leger dat allerlei acties ondernam tegen de Duitsers.
«Toen er naar het college gaan niks meer in huis kwam, vroeg één van mijn broers of ik wilde aansluiten bij de Weerstand. Dat heb ik gedaan,» zo begint Jef zijn oorlogsverhaal. «Ik wist wie mijn ‘baas was in de Weerstand, maar ik heb er nooit een gesprek mee gehad. Toen de bevrijding een feit was, kregen we allerlei opdrachten zoals het in patrouille opsporen van Duitsers. We werden daarvoor bewapend. Mijn oom Lambert Croymans - oorlogsvrijwilliger geweest in 1914-’18 - was in die tijd gemeentesecretaris en woonde slechts op 50 meter van het Achelse gemeentehuis. In het gemeentehuis hadden we ons vergaderlokaal. Toen ik terugkwam van één van de patrouilles zag ik in het gemeentehuis een poster hangen waarin jongemannen gevraagd werden om als vrijwilliger dienst te nemen bij het Belgische leger. Mijn oom kwam toevallig langsgelopen toen ik de poster las. “Is dat iets voor mij?” vroeg ik en waarop mijn oom antwoordde: “Ik denk het wel, ja.”
Jerrycan
Jef meldde zich op 29 september 1944 in Hasselt aan en werd daarmee de eerste oorlogsvrijwilliger in Achel. Op zijn vraag of hij een bepaald onderdeel van het leger mocht kiezen, kreeg hij een kordaat antwoord: “Gij hebt hier niks te kiezen, ge wordt fuselier van het derde bataljon. Op de radio hoort u wanneer u wordt opgeroepen.”
Op 12 oktober 1944 trok Jef Ceelen naar Lier. Hij was niet alleen want intussen hadden er zich nog vier vrijwilligers vanuit Achel aangemeld. Maar hoe zou iedereen in Lier geraken?
Jef Ceelen: «Jan Tutelaars had een auto en zou voor vervoer zorgen, omdat het voor de Weerstand was. Vier van de vijf vrijwilligers zouden met Jan naar Lier kunnen meerijden. Maar Jan had niet genoeg “naft” in zijn auto. Ik zei tegen Jan dat benzine geen probleem was omdat aan het station van Neerpelt de Engelsen gelegerd waren. We kregen een volle jerrycan Engelse benzine. En zo heeft Jan ons kunnen afzetten bij de kazerne in Lier.
We zagen verder geen bekenden. Het was er een drukte van belang. Iedereen werd gegroepeerd en op de trein gezet naar Hasselt. Om middernacht kwamen we aan in het station van onze hoofdstad. Van daaruit ging het te voet naar de Hasseltse Herckenrodekazerne. Jef kreeg het inschrijvingsnummer F 3/211 en een strozak werd voor Jef het bed voor de eerste nacht.
Uniform
Toen de mannen ’s morgens wakker werden, zagen ze pas goed waar ze terecht gekomen waren. Jef werd ingedeeld in de tweede compagnie, het eerste peloton en de derde sectie. In Hasselt kreeg iedereen een basisopleiding. Er moest vooral geleerd worden hoe te marcheren en te salueren. Iedereen liep nog in burgerkledij, aangezien er geen uniformen voorhanden waren. Er kwamen oude gebruikte en uitgestoomde uniformen binnen. Die werden op een hoop gegooid en de vrijwilligers konden daar hun uniform uitzoeken.
Jef Ceelen: «Toen ik op verlof naar huis mocht, trof ik thuis een Engelse soldaat aan die behoorde bij de groep van generaal Dempsey. Bij de bevrijding had die man het Simonshuis als hoofdkwartier in gebruik. De soldaat gaf me een pet, in ruil voor een horloge. In die periode zagen we meerdere V1-bommen over de kazerne komen, richting Antwerpen. Eén ervan viel neer in de Kapelstraat in Hasselt-centrum. We kregen als opdracht om daar alles te gaan opruimen.»
Voedselvergiftiging?
Het was in dezelfde tijd (november/december 1944) dat het bataljon waarvan Jef deel uitmaakte, opdracht kreeg om te defileren voor Prins Karel, die toen regent van België was. «Onze compagnie marcheerde het beste van allemaal. Mensen stelden tot hun verbazing vast dat er voorwaar ook nog een Belgisch leger was,» lacht Jef. «Spontaan werden door het publiek bloemen naar ons geworpen, en riepen ze “Vive les petits Belges!”.» Jef was zichtbaar ontroerd bij dit verhaal.
Jef Ceelen: «De nacht na dit défilé kreeg iedereen diarree. Waarschijnlijk van het eten dat men in Brussel voorgeschoteld had. Het was een race naar de WC-pot. Sommigen geraakten zelfs niet tijdig tot aan het toilet.
Nadien moest de groep naar het front. De aalmoezenier deed vooraf nog een misviering waarin hij een bijzonder sermoen deed. «De tekst ervan heb ik nog in huis,» aldus Jef, die vertelde dat iedereen opgewonden was om naar de gevechtslinies te gaan. Achteraf bleek men niet naar het front te gaan maar werd naar Balen-Wezel waar ze ingekwartierd werden in schoollokalen. Daar kregen de vrijwilligers hun verdere opleiding in o.a. gevechtstechnieken.
Stoof
Op 22 december 1944 brak het Von Rundstedt-offensief uit in de Ardennen. De groep van Jef Ceelen kreeg op 24 december als eerste de opdracht om zich naar Hasselt/Diepenbeek verplaatsen. Daar moesten spoorbruggen, sluizen en bruggen bewaakt worden. Jef kwam bij de spoorbrug te liggen. Op één dag sloeg het weer helemaal om. In de namiddag nog helemaal geen winter, en de volgende ochtend op Kerstdag vroor het dat het kraakte. De wacht (2 uur op) werd gehalveerd. Jef Ceelen: «Aan de overkant van de brug stond een spoorwagon waarin de luitenant zich met zijn manschappen bij de stoof zat te warmen. En ónze groep zat in een koude legerwagen. Omdat er een noodbrug was aangelegd, lag er her en der hout en bomen die gebruikt waren om de brug aan te leggen. Ook cokes-kolen lagen er verspreid. We gebruikten een ijzeren korf om een vuur te maken. Met mijn bajonet sneed ik stukken hout van de bomen, om als aanmaakhoutjes te gebruiken. Dat viel tegen: het hout was te koud en te nat. Daarop pakte ik de pomp van de fiets van de luitenant, zoog er brandstof mee op uit de benzinetank van een camion, en spoot dat over het hout. Toen ontstond er wél vuur. Enkele cokes-kolen werden er opgelegd, en zo konden de soldaten zich toch enigszins warmen. Toen er plotseling een vliegtuig overkwam, werd er een ijzeren plaat over de vlammen gelegd zodat deze vanuit de lucht niet langer te zien waren.
Bedenkingen
In januari 1945 werd het peloton van de Achelaar overgeplaatst voor de bewaking van de spoorbrug in Neerpelt. Bovendien kregen de manschappen daar zowel overdag als ’s nachts een extra opleiding van de Engelsen. Ceelen verbleef in het huis van Bert Lehaen in Neerpelt, een leegstaande woning met daarin strozakken en dekens. Ook was er een keukentje en een kacheltje waarbij ’s avonds de schoenen konden worden gepoetst, want die moesten elke dag glimmen. «We aten in een keuken van de Engelsen, ’n eindje verderop in Neerpelt. Na het avondeten van 18.00 uur was iedereen vrij. Onze luitenant heeft nooit avondappèl gehouden, als je er ’s morgens maar op tijd was voor het ochtendappèl.”
Eén keer is Jef op een avond na het eten samen met zijn maat Gust vertrokken naar Achel, om zijn moeder weer te zien. Ook was een onderofficier op een avond uitgeweest in Achel. Het was een Ardeense jager, met zo’n groene muts. Heel toevallig was hij bij de moeder van Jef aangekomen en had er meegegeten. “Ik had zo mijn bedenkingen. Dat eten bij mijn moeder zou op één of andere manier terugbetaald moeten worden.” lachte Jef. Het was in de periode dat Jef Achten pelotonschauffeur was.
Vanuit Balen-Wezel is Jef vier keer naar zijn moeder gegaan. Steeds moest hij om 22.00 uur weer binnen zijn omdat er toch weer appèl was. Jef wist al dat hij nooit op tijd terug kon zijn, en Jef Achten evenmin. Daarom zocht het tweetal de Ardeense onderofficier op om te zeggen dat ze niet op tijd terug konden zijn. Hij moest de twee van Achel maar aanwezig melden op papier. Dat gebeurde, en zo werd het eten van de Ardeense jager bij moeder Ceelen op die manier terugbetaald.
’n Andere keer dat Jef niet op tijd voor het avondappèl was hielp een vriend hem ook vooruit. Jef lag op strozakken in de 1e slaapkamer, en een vriend in de 2e. Toen Jef er eens niet was, ging de vriend in zijn bed liggen, diep onder het deken. De appèlverantwoordelijke zag iemand liggen en schreef ‘aanwezig’. Hij ging naar kamer 2, en vlug snelde de vriend van kamer 1 naar kamer 2 met de mededeling: “Sergeant, ik ben even wezen pissen!”
Ordonnans
In januari kwam Jef Ceelen in Neerpelt te liggen. Na die periode moest het bataljon zich in Balen-Wezel verder gaan bekwamen in gevechtstechnieken. Ze waren een voorbeeld voor de anderen.
Er vond een wisseling van luitenant plaats. Hierdoor moest er ook van ordonnans gewisseld worden. Jef zei “Zet mij maar als ordonnans.” En zulks gebeurde. Eerst kreeg hij uitleg en instructies: alle dagen ’n halve dag zorgen voor de luitenant. Jef mocht zelfs zijn fiets gebruiken en mocht zich niet door anderen laten domineren, zelfs niet door de 1e chef.
Het bataljon zou naar Duitsland gaan, via Venlo. Jef meldde aan de luitenant dat hij vooraf nog wel ’n keer naar zijn moeder wilde in Achel. «Je krijgt geen permissie.» was het antwoord van zijn luitenant. «Toch wel tot Lommel?» reageerde Jef. Lommel lag immers binnen de cirkel waarvoor verlof verleend mocht worden. Daarvoor kreeg Jef wél permissie, en zo ging hij met de fiets op bezoek bij zijn moeder in Achel.
Korte tijd later vertrok het bataljon naar Duitsland, begin 1945. Jef kwam met zijn bataljon terecht in Goch. De postmeester van Goch was geen nazi maar de burgemeester wel. Geen wonder dat op een dag de burgemeester het café van de postmeester had laten sluiten. Nadien opende de zoon van de postmeester, een officier, het café weer.
De mannen kwamen onder gezag van de Engelse soldaten en kregen als opdracht om een goederendepot te gaan bewaken. De soldij bedroeg 26 fr. per dag. Moeders kregen trouwens 600 fr. vergoeding per maand. Bij Weeze aangekomen bleek dat de Engelsen er heel erg veel kapotgebombardeerd hadden. En nog nooit eerder had onze Achelaar zoveel nieuwe Duitse pantservoertuigen bijeen gezien als in de bossen bij Goch; allemaal nieuwe voertuigen, maar zonder brandstof. Korte tijd later passeerden enorm veel amfibiewagens. Nadien bleek, dat die bruggen hadden gelegd over de Rijn.
Over de Rijn lag een groot bos en daarachter een groot weiland. In dat weidegebied hadden de Duitsers heel veel ruiters geplaatst om eventuele landingen van geallieerden te beletten. Er stonden wel diverse vliegers, maar die waren allemaal achter de vleugels afgebroken. Het waren hoofdzakelijk zwevers die vrachten hadden meegebracht.
Weerzien
Toen naar Burgsteinfurt waar ze logeerden in een burgerhuis. Met een paar compagnies moesten ze een bos gaan zuiveren. Er verscheen daar een Engelse pantserwagen met dezelfde officier die Jef ontmoet had in Achel, tegenover zijn eigen woning!! Jef herkende hem meteen: het was de bevrijder die in Achel in 1944 ‘bij de schop’ stopte en twee soldaten vooruit had gestuurd om te kijken of alles veilig was. Na dit contact trok de groep van Ceelen weer verder door een groot beukenbos. Ze kwamen geen Duitsers tegen maar wel ontzettend veel reeën.
Gerustgesteld
Zo geraakten de manschappen in Emsdetten, een boerendorp. Wij waren de eerste bezetters die dit dorpje binnentrokken. We werden ingekwartierd in een boerderij. De boer had ook twee zussen, die door de commandant waren uitgezet. Wij lagen daar, ik was ordonnans. Uiteraard gingen we de boerderij verkennen en zo kwamen we op een kamer waar een schitterende houten kist stond, vakkundig vervaardigd. De mannen openden de kist en zagen er een mooie paraplu in een leren hoes, en vooral veel boeken in liggen. Enige tijd later kwam de gehele eenheid in de boerderij, en de kist werd helemaal leeggehaald.
Dat het een goede boer was, vertelde een Franse krijgsgevangene die ook op de boerderij werkte. Hij had van de boer een aparte slaapkamer gekregen, kreeg goed te eten en rookwaren. De man mocht zelfs naar de BBC radio luisteren. De boer zelf was met zijn twee zussen ingetrokken bij de buurman. Hij had met de knecht gesproken en vertelde hem dat hij voor één ding bang was; dat de vrijwillige soldaten zijn vee zouden slachten en opeten. Hierop ging Jef naar de boer en zei: «U hoeft nergens bang voor te zijn. Zeker niet dat we uw veestapel slachten. We zijn geen SS-ers.» Toen was de boer gerustgesteld en ging het gesprek verder over die fraaie kist met boeken en paraplu. De boer vertelde dat de kist met inhoud van een goede bekende was van de boer zijn zus. Ze hadden de kist hierheen gebracht; hier zou hij veiliger zijn dan in de grote stad. Daarop beloofde Jef dat hij zou proberen om alles weer terug te laten brengen wat in de kist gezeten had. Hij sprak erover met de luitenant, die zei: “Als dat maar het enige is wat de zussen verloren hebben!” Logisch misschien, want de officier had zich de mooie paraplu eigen gemaakt en gaf die liever niet terug. De boer kwam ter ore dat geprobeerd zou worden de boeken terug te bezorgen en hij zei: “Wir machen für einige Bücher kein Krieg.”
Buchenwald
Later werden de tenten in een bos opgeslagen langs een binnenweg. Jef zag daar een staffcar passeren. Een militair met motor stopte. Jef Ceelen: «Ik herkende die man. Het was Stanley, die bij de groep van generaal Dempsey in Achel behoorde. Hij was ingekwartierd bij mijn oom Croymans in Achel. Ik sprak even met hem. Al bij al was het een kort maar hartelijk weerzien.»
De volgende ligplaats was Freistadt bij Sulingen. Jef kwam er terecht op een hele grote staatsboerderij waaraan een oudmannenhuis verbonden was met een smederij en schrijnwerkerij. Meestal waren het weggevoerde Polen die hier werkten. De Belgen moesten er een depot met voedsel bewaken. Met grote camions kwam het voedsel aan en werd met kleine wagens die het naar het front vervoerd. Het waren allemaal kistjes met dagrantsoenen. Elke kist bevatte zes rantsoenen. Ze stonden huizenhoog opgestapeld. Er werkten Engelse parachutisten. Jef Ceelen: «Ik stond er op wacht en had een officiersdegen. De degen had een Engelsman – die met mij een wacht moest houden- heel graag gehad. Ik stelde voor om die te ruilen met een colt-pistool. Maar dat gebeurde niet.
Korte tijd later liet hij een magazine zien met op de voorpagina een foto van Buchenwald. Dat was zeer emotioneel voor mij want mijn vader zat gevangen in dat concentratiekamp. Je zag op de foto een Amerikaanse soldaat met een stuk leer in de hand van mensenhuid. Ook zag je een ex-gevangene met een los mensenhoofd op een plankje. Verschrikkelijk moet dat daar geweest zijn. En wat zou mijn vader er allemaal van hebben meegemaakt?»
Tegenover het depot lag een boerderij waar regelmatig melk werd gehaald en waar Jef zijn was kon laten doen. Op een wei wat verderop stonden grote tenten. Er waren daar enkele Duitse krijgsgevangenen. Enkele dagen later kwamen er duizenden en duizenden krijgsgevangenen en ex-krijgsgevangenen langs. Het waren volgens Jef echte sukkelaars. Tijdens zijn wacht hield Jef een man aan. Hij kreeg na ondervraging eten aangeboden. Hij had een burgerjas aan maar daaronder een Duits uniform waarbij de mouwen van de jas waren afgeknipt. Hij kreeg van hen wit brood en was ontzettend blij. Hij bleek ingekwartierd te zijn geweest in het Belgische Bierset, en was van daaruit helemaal naar Bremen gelopen.
Leger- en burgerpost
Jef Ceelen raakte gewond en kwam daarvoor in het hospitaal terecht; een grote fabriekshal met drie rijen bedden. Achter Jef lagen zwaargewonden. Men bracht er 4 of 5 Franse ex-krijgsgevangenen binnen en gedeporteerden. Eén van hen kreeg regelmatig een injectie en wilde tussendoor naar de wc. Een verpleger haalde hem terug maar de patiënt vertelde dat hij al 2,5 jaar in een kamp had gezeten. Hij was kwaad geworden dat hij zo vaak werd wakker gemaakt voor een spuit. Menslievendheid had hij lang niet meer gekend.
Hierna werd Jef per vliegtuig naar Brussel gebracht, naar het militaire Brugmanhospitaal. Op zijn kamer lagen nog twee Engelsen en een Canadees “Ik herinner me dat de poetsvrouwen de Belgische nationaliteit hadden. Ik vond dat ik m’n moeder moest verwittigen dat ik in Brussel verbleef. Brieven kon je versturen per legerpost maar per burgerpost ging dat veel sneller. Ik schreef een brief en vroeg aan één van de poetsvrouwen om die per burgerpost te versturen. Dat deed ze en ik vroeg haar om háár adres als afzender te gebruiken. Ik kreeg een brief terug van moeder met daarin het bericht dat vader teruggekeerd was uit Buchenwald.» Jef was nog zichtbaar geëmotioneerd toen hij dit verhaal vertelde.
Hij vroeg aan het ziekenhuis verlof om zijn ouders te mogen gaan bezoeken. In plaats van verlof te verlenen werd voorgesteld om hem uit het hospitaal te ontslaan. Hij mocht zich gaan melden op een centrale verzamelplaats in Brussel en kreeg 3 dagen verlof om de ouders te bezoeken. Na die dagen keerde hij terug en trof drie manschappen van zijn eigen compagnie aan. Er moest ergens op een locatie eten worden gehaald en er werden vrijwilligers gezocht om dit karwei te klaren. Jef zei: “Kom vrienden, kom mee, laten wij die opdracht gaan uitvoeren. Toen we de opdracht hadden uitgevoerd kregen we ieder drie dagen verlof!”.
Vught
Nadat Jef weer in Brussel was gearriveerd vertelde hij aan de commandant dat er een voorwacht zou zijn. Hij vroeg zijn chef om een ordre de marche: een verzoek om te mogen worden overgeplaatst naar zijn oude eenheid die in Brussel aangekomen zou zijn. Het bleek niet het eigen bataljon te zijn maar de
voorpost van de brigade. Het hoofdkwartier van de brigade was in Vught (Nederland). De volgende dag trof Jef zijn compagniescommandant die per auto uit Duitsland was gekomen. Hij vroeg aan Jef: “Ceelen, wat doe jij hier? Kom met mij mee.” Jef stapte in en samen kwamen ze bij het spoorwegstation aan. Van daaruit ging het per trein naar Vught naar het hoofdkwartier. De volgende dag ging het weer terug naar het hoofdkwartier te Brussel. Daar aangekomen kreeg Jef de opdracht om zich met de commandant naar Izegem te begeven. Daar zou het bataljon ook komen. Zogezegd zo gedaan, en de volgende dag reisde het tweetal naar de nieuwe standplaats. Onderweg vertelde de commandant dat Jef tot korporaal was benoemd.
In Izegem werd Jef samen met Jef Achten ingekwartierd bij een burgerfamilie die een meubelfabriek had. Na enkele dagen kwam een bode melden dat Albert, de broer van Jef, terug was gekeerd uit het concentratiekamp. Dat kamp was door de Russen bevrijd. «Ik kreeg weer drie dagen verlof om mijn broer op te bezoeken in Achel,» vertelt Jef.
Nadien lag Jef nog enkele weken in Izegem. Van daaruit werd koers gezet naar Oostende en vervolgens per boot naar Dover. Per trein werd naar Schotland gereisd en vervolgens met de ‘Selesia’ –een enorme grote boot- naar Belfast in Ierland. Daar werd de brigade gespreid over diverse locaties. Het bataljon van Jef kwam terecht in Lurgan en nadien in Mase bij het legeronderdeel RASC, voor vervoer en transport.
Jef werd er sectie-overste met 1 motor en 7 camions. De manschappen werden gemengd met Belgische dienstplichtige militairen.
De 4,5 maanden werden doorgebracht met oefenen, opleiden, drillen en later met motorrijden. Daarna werden nog 6 weken doorgebracht op een vliegveld in Engeland.
Via Dover ging Jef weer terug naar Oostende om op 6 januari 1946 gedemobiliseerd te worden.
Op mijn vraag of Jef de gehele operatie nog opnieuw zou willen overdoen, antwoordde hij bevestigend. “Waarom? Zelfs als vrijwilliger vond ik dat de bezetters hier niks te maken hadden.”
Op het einde van ons gesprek stonden Jef en zijn vrouw nog even stil bij de ervaringen rondom het luisteren naar de illegale radiozenders. Jef Ceelen: «We luisterden elke dag naar Jan Moedwil, die vanuit Londen informatie verschafte. “Het is niet om te boffen, maar we zullen ze krijgen, die moffen”. Was een gevleugelde uitspraak van de radioreporter.»
Ook over het blinderen van de ramen en de lampen van auto’s en fietsen kwam nog ter sprake. Of over de enkele auto’s die reden op het gas van houtkachels, of over de fietsbanden die al lang gerantsoeneerd waren. Wat een tijd, wat een tijd.
Interview: Evert Meijs
Fotobewerking: René Winters