Deze keer laten we twee Achelse dames aan het woord die in het verleden in dienst van de NMBS de barelen op Achelse spoorwegovergangen sloten en openden.
Elza Reynders en Jet Tielemans schuiven aan om te praten over vervlogen tijden.
Onbegonnen werk
De vader van Elza, die als metser aan het spoor werkte, kwam haar vertellen dat er een baantje vrijkwam als bareeldraaister aan de overweg nabij het huidige bedrijf CSM: het sluiten en openen van de overweg door middel van een bareel aan elke zijde van het spoor. Daarvoor moest Elza een kleurentest ondergaan en het was in het jaar 1947 dat Elza in dienst trad bij de NMBS. Ook Jet herinnert zich dat ze een kleurentest moest doen, toen ze in datzelfde jaar 1947 bij het spoor kwam als “overwegwachtster”. Haar vader was wever bij Schellens en haar man was douanier en hij vertelde dat het baantje vrijkwam bij de spoorwegovergang van de Quatre Bras: “Liller statie”. Jet werd ook aangenomen en kreeg een tijdelijk contract. “Volgens mij waren wij de eerste vrouwen die dit werk mochten doen.” vertelde Jet, die steeds memoreerde dat het wel een heel erg verantwoordelijke baan was. Elza legde uit dat het dichtdraaien van de twee hekken eenvoudig was: je draaide aan een wiel en aan weerszijden van de spoorbaan schoven spoorbomen over de weg, zodat niemand meer de rails kon oversteken. Zodra de trein voorbij was, werd opnieuw aan het wiel gedraaid, en de bomen keerden weer terug naar hun oude plaats.
In de winte
r was het soms onbegonnen werk. Door sneeuw en ijs wilden de barelen maar moeilijk verschuiven en was het hard werken geblazen. Het kwam wel eens voor dat het mechanisme defect raakte. Dan moest je de bomen één voor één met de hand over de weg duwen nadat je sneeuw en ijs van de schuifrail had verwijderd. «Wat hebben we ooit veel kou geleden.»Lantaarn
De beide dames stonden regelmatig met elkaar in contact. Kwam er een trein uit de richting Hamont of Neerpelt, dan kreeg Jet een telefoontje vanuit die statie dat er een trein in aantocht was. Het nummer van de trein werd dan doorgegeven en door Jet in een boek genoteerd. Ze belde dan vervolgens naar de volgende spoorwegovergang, waar Elza waakte over de veiligheid van het verkeer. «Ik gaf aan Elza weer het nummer van de trein door en ging dan vervolgens naar buiten om te kijken of de trein al naderde. Zodra deze in het zicht kwam, draaide ik de beide spoorbomen dicht. Als de trein voorbij was, draaide ik de barelen weer terug, en kon het verkeer weer door.»
Elza verbleef tijdens haar diensten in een woning - nummer OW 58 - die eigendom was van de staat en soms wel het wegwachtershuisje werd genoemd. Ze beschikte bovendien over een klein houten huisje nabij de overweg zelf, waarin de telefoon hing. Ook in haar woonhuis bevond zich een spoortelefoon. Jet echter woonde in ’t Lo (thans Haag) maar verbleef tijdens haar dienst in de statie, waar ook de stationschef zijn werkplek had. Ongeveer eenmaal per uur kwam er een trein. Jet liep dan naar buiten om haar werk te doen aan het draaiwiel dat stukken groter was dan het wiel van Elza. «We hadden geen uniform,» vertelde de oudste van de twee dames. «Wel had ik een lantaarn met drie gekleurde glaasjes in, een vlag en een toeter. Als de barelen niet dicht gingen moest ik overdag de rode vlag gebruiken, en als het donker was de lantaarn met het rode glaasje voor. De toeter heb ik nooit gebruikt. Die was om het personeel dat aan de rails werkte, te waarschuwen.» Bij slecht weer zoals mist, luisterde Elza aandachtig of ze de trein vanuit Neerpelt hoorde aankomen over de kanaalbrug. Als de wind de juiste kant in stond, gaf haar dat geluid een extra veilig gevoel en draaide ze de wegversperringen dicht.
De dames herinnerden zich nog dat ze dienst hadden tot uiterlijk 22.00 uur: vrouwen mochten geen nachtdiensten verrichten bij het spoor. Jet werkte van 14.00 uur tot 22.00 uur en Elza soms al vanaf 06.00 uur.
Van de vier weekenden per maand werkten de bareeldraaisters er vaak drie. «Dus geen feesten of kermis vieren,» aldus de twee dames, die er nog plezier in hebben wanneer ze terugblikken op de tijden van weleer.
Dertig kilo boter
Er kwamen in die tijd zowel personen- als goederentreinen over het Limburgse spoor. Elza spreekt nog over wagons met krijgsgevangenen, weggevoerden en gewonde soldaten, die ze nog vaak snel wat fruit kon toesteken. Jet zette regelmatig boter in de laatste wagon van de personentrein. Jef Joosten van de statie bracht de vrachtbrief (van Gerard van Otterdijk, die op de melkerij werkte) en de goederen naar de statie en Jet gaf ze een plekje in de trein. «Soms wel dertig kilo om te tillen,» zei ze, terwijl ze liet blijken dat het wel heel zwaar werk was geweest.
Als er geladen of gelost moest worden, stopte de trein net voorbij de spoorwegovergang, zodat de barelen weer open konden en het verkeer weer door kon. Reizigers konden aan de statie dan rustig in- en uitstappen en eventuele goederen konden worden verplaatst.
Beide dames hebben gelukkig nooit echte narigheid gehad tijdens hun werk. Wel voelen ze anno 2010 nog heel goed dat het een grote verantwoordelijkheid was. Soms had één van hen een nachtmerrie, waarin werd vergeten om de bomen te sluiten. Met schrik werd ze dan wakker.
Valbarelen
Na zeven jaar dienst te hebben gedaan, viel het doek voor Jet. Haar werk werd in 1954 overgenomen door de vrouw van Jaon Knevels. Vele uren had ze paraat gestaan om treinen veilig te laten passeren langs ons dorp.
Elza’s contract eindigde in 1961, omdat toen de schuifbarelen werden vervangen door automatische valbarelen. Er kwamen ook geen personentreinen meer en de spoorwegovergangen werden extra beveiligd met lichten.
Enkele namen van spoorwegbeambten passeerden nog tijdens het gesprek, zoals van Bèr van Buul, Chel Gijbels en Pierke Bergs. Na haar dienstverband zette Elza de stiel van naaister weer voort, en ook voor Jet hernam het gewone leven zich weer. Allebei een bijzondere ervaring rijker.
Evert Meijs (2010)