header

 

Onze historische familiale spiegel

Terugdenken aan onze vroegere voorouders is niet alleen boeiend voor onszelf, maar tevens leerzaam voor het kennen van ons eigen dorps- of buurtverleden: het bewaren waard!
Afstamming, herkomst, bestaan, werk, bezit, blijde en droeve gebeurtenissen , lief en leed, gezondheid, fysiek, naam , voornaam: we dragen er overal iets van mee....
Onze nieuwe tijd is zeer vindingrijk bij de naamgeving van jonggeborenen. Niet altijd is deze tolerantie zo ruim geweest.
De gemeente-ambtenaar ( Burgerlijke Stand) vroeger had een boekdeel als naamregister waaruit men kon kiezen bij de geboorte en waarbuiten de ambtenaar geen uitzondering kon toestaan.
Ook de parochies en diverse religies hanteerden eigen registers voor heiligen en sinten.
De bestaande parochiale doop-huwelijk-overlijdensregisters zijn daarom zeer nuttig, vooral deze uit het Oude Regime want andere bronnen waren vrij beperkt.
Familienamen hadden vaak typische kenmerken als oorsprong:


Zoon van, afkomstig of wonend in bepaald dorp , wijk, gehucht, boerderij, veld enz. Bekwaamheid, beroep, fysieke kenmerken, karakter enz.
Slechts bij de Franse Volkstelling (1796) werd ieder verplicht een vaste familie-en voornaam te kiezen en te laten inschrijven.
Iedereen was ( kerkelijk) vertrouwd met oude tradities bij de doopnamen:
Je vindt het zeker nog veelvuldig terug in eigen familie:
De eerste zoon werd dooegaans genoemd naar de vader van de vader
De eerste dochter naar de moeder van de moeder
De tweede zoon naar grootvader van moederzijde
De tweede dochter naar grootmoeder van vaderszijde
De derde zoon kreeg de voornaam van de vader
De derde dochter de voornaam van de moeder
Verder kwamen dan de ooms en tantes in volgorde van oudste naar jongste. Bij vroege kinderdood (binnen het jaar) kreeg het eerstvolgend kind de voornaam van het overleden kind van hetzelfde geslacht. Een postuum geborene (10 maanden) werd genoemd naar de voornaam van de overleden vader.
Overleed de moeder in het kraambed, dan werd het boreling –meisje naar haar genoemd.
Gebruik was ook dat het eerste kind uit een tweede huwelijk, de voornaam kreeg van de overleden echtgenoot (note).
In overleg werd getolereerd dat de boreling genoemd werd naar de heilige van de dag, of een bijzonder gevierde, of de patroon van de parochie of de voornaam van 'Heer-oom'.
De 7e zoon of dochter op rij, naar de regerend vorst .(Boudewijn Cox, Oude Hoeve!)
Er was een latent begrip dat specifieke of zeer bijzondere deugden van de voorouder, later in het kind tot uiting kwamen..( een aardje naar zijn vaartje, ome enz.)
Eenzelfde eeuwenoude traditie bestond voor de peters en de meters ( of hun plaatsvervangers) nl. de tweede of derde doopnaam.
We vinden vaste traditties trouwens ook terug van getuigen bij overlijden en huwelijk.
Dus onze voorouders hadden ook hun eigen eigenaardigheden.

Frans Stammen