header

 

Van de man die in het graf viel...

Je hebt van die anekdotes die door hun originaliteit eigenlijk een beetje gaan horen bij de kleine geschiedenis van een dorp.
Deze gebeurde op 14 januari 1951 bij de begrafenis van voormalig burgemeester Jacobus Schuurmans (+ Achel 1881) , « Kupke Schuurmans ».
Een toenmalig cursief-schrijver , « Steenbok » beschreef het gebeuren als volgt in de krant :

« Een begrafenis is vanzelfsprekend geen gezellige bijeenkomst, zolang ze duurt. Wat daarna dan soms gebeurt, had de begrafenis als aanleiding, niet als reden.
De hoofdpersoon bij de begrafenis is de persoon die begraven wordt. Hij is de afwezige van wie enkel maar goed wordt gezegd. Want alhoewel het een schoon ding is op zichzelf, dat er van u enkel maar goed wordt gezegd, zou niemand in zijn plaats willen zijn en houdt ieder zich wat op de achtergrond.


Men legt een kaartje en gaat ten offer om te zeggen dat men er was. In tegenstrijd met de aflijvige, van wie men zegt dat hij er is geweest, maar niet dat hij er was...
Bij die begrafenis waarover ik het wil hebben was niet de man die er geweest was, de man, maar de man die er was. Die man die er duidelijk was, was een Hollander.
Nu kan men van Hollanders zeggen wat men wil, maar nooit dat ze niet weten voor de dag te komen. Leg een Hollander een nacht in het hooi, 's morgens kruipt hij er uit met de lijn in zijn haar en de plooi in zijn broek, zijn das zit recht en hij kan zo naar kantoor.


Wat dan zeggen van mijn man op die begrafenis. Hij was niet alleen Hollander van zijn eigen, hij was boevendien directeur bij de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken. Wat dat zeggen wil is met geen woorden te beschrijven, maar hij droeg een slipjas en een hoge hoed.
Een hoge boord had hij ook en een witte das als een vlinder. Hij was àf, en klaar om door een ringetje of dat ander ding te halen.
Er waren mensen die meenden dat het Mijnheer Philips zelf was en die zeiden dat zo nooit zo'n begrafenis hadden gezien. Die mijnheer maakte de begrafenis, hij was de begrafenis.
De mensen zouden er nog lang van spreken. En dat zouden wij ook.
Want, waar het geschreven staat weet ik niet, maar geschreven staat het, dat er met die stijfdeftige mensen nogal eens iets misloopt. De mijnheer scheurt zijn broek bij het oprapen van zijn gevallen bril bijvoorbeeld, of zijn tekstbriefje gaat vliegen, of een vogeltje laat iets vallen net op zijn hoed....
De mijne viel in het graf.
Ge zult zeggen dat ik lieg omdat ge het nooit hebt meegemaakt dat er iemand in een graf viel op de kist van zijn voorganger.Maar vraag het aan de mensen van Achel, die hebben het meegemaakt. Hij viel waarachtig in het graf en tot op de dag van vandaag weet nog geen mens wat hem beving om in dat graf te gaan liggen . Hij lag daar zo lang als hij gewassen was en met heel zijn plechtigheid.
En het eerste wat de mensen weer van hem zagen was zijn hoofd dat hij boven de grond uitstak en dan zijn hand om wat hulp om weer uit het graf op te staan gelijk Lazarus, de enige man van wie hetzelfde wordt verteld.
En ja, toen giechelde er iemand, en er giechelde nog iemand en tegen dat de Hollander boven aarde kwam (luctor et emergo) stond al wat begrafenis was daar te lachen met tranen in de ogen.
De grafmaker viste zijn hoge hoed naar boven met zijn schup. »

De Steenbok