header

 

De lazerij van Achel

breughel detail 200x254Detail uit een werk van BreughelDe melaatsheid was in het oosten reeds gedurende de Oudheid bekend. Onze streken werden er vooral door geteisterd van de 11e tot de 15e eeuw.Deze gevreesde en besmettelijke ziekte werd blijkbaar door de kruistochten in Europa algemeen verbreid.
Zij wordt verwekt door een bacil die zich zeer langzaam in het menselijk lichaam ontwikkelt en vooral te vinden is in het neusslijmvlies van de zieke. Langs het kleinste wondje dringt zij in het lichaam binnen. Als symptomen vernoemt men : het verschijnen van bruine en donkere vlekken op de huid, gevolgd door knobbels die als afzichtelijke zweren openbreken. Het weefsel wordt vernietigd zodat zelfs vingers en tenen worden afgestoten. Dikwijls wordt ook het zenuwstelsel aangetast hetgeen met vreselijke pijnen gepaard gaat.


De ziekte heet in het latijn « lepra mentagra » wat aanleiding gaf tot het woord « leproos » en « leprozerij ».
In herinnering aan de parabel van Christus waarin de arme Lazarus, bedekt met zweren, zelfs niet de kruimels krijgt van van de feestdis van een rijke , die daarom verworpen wordt, sprak men ook van de Lazarusziekte en heete men een melaatse een « lazarus » en het verblijf van zulke zieken een « lazerie of lazerij ».
Uit vrees voor besmetting bouwde men op het platteland op afstand van de bewoonde kom, een huisje waarin een melaatse zijn intrek moest nemen. Dit gebeurde vaak met een soort begrafenisritueel. In de steden werden met hetzelfde doel leprozenhuizen gesticht waarin men het leven zo aangenaam mogelijk trachtte in te richten. De plaatselijke H. Geesttafel bezorgde eten, beddegoed en kleren.
Onder bepaalde voorwaarden mochten de melaatsen gaan bedelen. Ze moesten o.a. de gezonde mensen met een klepper op afstand houden en droegen een bijzondere kleding.. Giften deponeerde men op een bepaalde plek.
Bij de dood werden, op last van de overheid, al de bezittingen van de zieke, en soms ook het huisje, verbrand.
Deze vreselijke maatregelen hebben althans dit als gevolg gehad , dat men de kwaal tenslotte is te boven gekomen. De meer hygiënische inrichting van de woonplaatsen heeft hier ook , en in ruime mate, een rol in gespeeld.
Dat Achel ook een Lazerij heeft bezeten, vernemen wij uit de tekst van een Achels Gichtenregister van 1593 (R.A.H., nr 47, fol. 147) : « een erfgoed onder Achel, bij die lazerie gelegen».
Schutterijstraat bokkenhuisjeOp de vraag : « Waar zou dat treurig tehuis in Achel ergens gestaan hebben ?»... kan ons de toponomie een antwoord geven.
De straat , die van de kerk en het dorpscentrum naar het westen loopt, naarNeerpelt, heeft
van ouds de naam « Haringstraat » gedragen.In het plaatselijk dialect klinkt deze eerder als « Herringstraat ».
Langs deze weg was men oudtijds, na een paar honderd meter reeds , buiten het dorp.
Dr. M. Bussels signaleerde ons nu dat « Hering » de benaming was van een der vele soorten melaatsheid. 'Herring', 'Haering' en 'Haerinx' zouden dus synoniem zijn voor « leproos ».
We vinden deze betekenis betuigd in een artikel van de Potter over melaatsheid.
De auteur spreekt daar o.a. van de bruine, de witte en groene ziekte, en zegt : « Een ander soort van melaatschen noemde men « haerinxen ».Deze hadden « ghelu roeven, vele, over haerliederlijf, ende roven ghelic mutsen up tende van haren vingheren en de up tende van haren teen ». Hij steunt hierbij op een onuitgegven stuk van het staatsarchief van Gent dat hij niet nader aanduidt.
In een studie over de heuvel die te Borgloon tegenover de burchtheuvel oprijst en die 'Herinxberg' heet, treedt H. Van De Weerd ook de mening bij dat deze heuvel eertijds het ballingsoord voor de melaatsen moet geweest zijn.
Het lijkt ons meer dan waarschijnlijk dat de Achelse « Herringstraat » naar het « Herringshuisje » leidde, omdat aan het einde van deze straat, buiten het dorp, de C.O.O. van ouds een lapje grond bezit waarop tot voor een vijftigtal jaren een huisje stond ( een kleine l, lage tweewoonst ; 'het bokkenhuisje') waarin een of andere sukkelaar of eenzaat mocht wonen.
Daar, vlak bij de schuttersboom, situeren we dus best de leprozerij waarvan ons het hogervernoemd Gichtenregister spreekt.

A. Claassen.